Научная статья на тему 'The future of coal mining history. Migration, cultural memory and the transnational Dutch studies'

The future of coal mining history. Migration, cultural memory and the transnational Dutch studies Текст научной статьи по специальности «СМИ (медиа) и массовые коммуникации»

CC BY
84
19
i Надоели баннеры? Вы всегда можете отключить рекламу.
Ключевые слова
MIGRATIE / KOOLMIJNEN / CULTURAL MEMORY STUDIES / TRANSNATIONALE NEERLANDISTIEK / MEERTALIGHEID / POST-MEMORY / MIGRATION / COAL MINES / TRANSNATIONAL DUTCH STUDIES / MULTILINGUALISM

Аннотация научной статьи по СМИ (медиа) и массовым коммуникациям, автор научной работы — Prandoni Marco

In this contribution I present the transdisciplinary project Minatori di memorie (Minors of Memory), based at the University of Bologna, organized by the Dutch Department, in collaboration with anthropologist Sonia Salsi, a child of emigrants to Lindeman in Belgian Limburg herself. This platform has been devoted since 2016 to the study of the (post-)memory of coal mining and of (Italian) migration in the transnational coal district in Belgium and The Netherlands. Multilingualism, translation studies, world literature and cultural memory studies are the main angles by which the material and immaterial traces of this important chapter of European history can be analyzed and actualized in a relevant way. Different artists and artistic forms are shortly discussed: a short story by Kenan Serbest, Don Luca’ rap music, Roberta Sorgato’ literary non-fiction, a citybook by Mauro Pawlowski, a movie by Stijn Coninx and a documentary movie by Remo Perrotti. What these artists, with different backgrounds, have in common is that they have not experienced the world of coal mining and/or migration directly, but mainly as post-memory, through the mediation of books, photographs, movies and the social media. Their work offers scholars and students from the field of the Dutch Studies the opportunity to move beyond the traditional domain of the discipline and to participate in stimulating interdisciplinary networks. As a matter of fact, multiand interdisciplinary crossovers appear vital in order to make small study programmes like Dutch Studies attractive and sustainable, and to open new research paths.

i Надоели баннеры? Вы всегда можете отключить рекламу.
iНе можете найти то, что вам нужно? Попробуйте сервис подбора литературы.
i Надоели баннеры? Вы всегда можете отключить рекламу.

Текст научной работы на тему «The future of coal mining history. Migration, cultural memory and the transnational Dutch studies»

UDC 82.31 + 81.255.2 Marco Prandoni

Universiteit van Bologna

DE TOEKOMST VAN HET MIJNVERLEDEN.

MIGRATIE, CULTURAL MEMORY EN DE TRANSNATIONALE

NEERLANDISTIEK

For citation: Prandoni M. De toekomst van Het Mijnverleden. Migratie, cultural memory en de transnationale Neerlandistiek. Scandinavian Philology, 2019, vol. 17, issue 2, pp. 365-380. https://doi.org/10.21638/11701/spbu21.2019.212

In deze bijdrage bespreek ik het transdisciplinaire project Minatori di memorie (Mijnwerkers van de herinnering) dat sinds 2016 in Bologna loopt, georganiseerd door de vakgroep Nederlands van de Universiteit aldaar, in samenwerking met antropologe Sonia Salsi, zelf mijnwerkerskind uit Lindeman in Belgisch-Limburg. Dit platform is gewijd aan de studie van het cultureel geheugen van de mijnen en de Italiaanse migratie naar de transnationale Belgisch en Nederlandse mijnstreek. Meertaligheid, vertaalwe-tenschap, World Literature en Cultural memory studies komen productief bij elkaar samen om de materële en immateriële sporen van dit belangrijke hoofstuk binnen de Europese geschiedenis op een relevante manier te bestuderen en tevens te actualise-ren. Een aantal kunstvormen en kunstenaars worden kort besproken: een verhaal van Kenan Serbest, de rapmuziek van Don Luca, de literaire non-fictie van Roberta Sor-gato, een citybook van Mauro Pawlowski, een film van Stijn Coninx en een docufilm van Remo Perrotti. Wat deze kunsteraars, die uit verschillende landen en culturen komen, gemeenschappelijk hebben, is dat zij het mijnverleden en/of migratie niet direct hebben meegemaakt, maar meestal indirect, als post-memory, gedragen door boeken, foto's, films, video's en de sociale media. Hun werk biedt een docent-onderzoeker en een student in de neerlandistiek de kans om zich buiten het traditionele domein van de discipline te bewegen en interessante interdisciplinaire allianties aan te gaan. Multi-en interdisciplinariteit en crossovers blijken dan ook van vitaal belang om kleine alfa's zoals Dutch Studies buiten Nederland en Vlaanderen aantrekkelijk en levensvatbaar te maken en om nieuwe stimulerende onderzoekswegen te bewandelen.

Sleutelwoorden: migratie, koolmijnen, cultural memory studies, transnationale Neerlandistiek, meertaligheid, post-memory.

Sinds 2005 organiseert het Vlaamse multiculturele platform Kif Kif — gemodelleerd naar de Franse vereniging Kiffe Kiffe die de socio-culturele ontwikkeling van de banlieus stimuleert — het concours Kleur de Kunst. In 2006 verscheen de verhalenbundel Kif Kif. Nieuwe stemmen uit Vlaanderen [Serbest, 2006, s. 153-163], die beschouwd wordt als de doorbraak van de zogenaamde migrantenliteratuur in Vlaanderen [Behschnitt, Minnaard, De Mul, 2013]. Daarin debuteerde, naast o.a. Rachida Lamrabet, cartoonist en schrijver Kenan Serbest (1968), zoon van een oud-mijnwerker van Macedonisch-Turkse afkomst. De hoofd-persoon Selman reist naar het geboorteland van zijn vader, die inmiddels overleden is aan silicose, op zoek naar een geschikte grafsteen voor hem. Geen zwarte of grijze stenen ('een kille bedoening'): de vader die een martelaarsdood is gestorven verdient volgens hem wel iets mooiers. Selmans verhaal is een quête à rebours, West-Oost, in de omgekeerde richting dan zijn vaders migratietraject. Een hommage aan zijn vader en zijn offer, een herdenking, en tevens een verkenning van de transnationale wortels van zijn eigen identiteit.

Serbests verhaal heb ik vertaald in de tweede bundel van het project Minatori di memorie (Mijnwerkers van de herinnering) [Prandoni, 2019], dat in Bologna vanaf 2016 loopt en is gewijd aan het cultureel geheugen van de mijnen en van de Italiaanse migratie naar Wallonië, Belgisch én Nederlands Limburg. Die van de cultural memory studies is tegenwoor-dig een bloeiende tak binnen de geesteswetenschappen waarin veel ver-schillende disciplines productief bij elkaar samenkomen. Het multi- en transdisciplinaire karakter van de studie naar het cultureel geheugen van de mijnen en van de Italiaanse migratie naar de mijnstreek bleek tijdens de drie conferenties die in 2016, 2017 en 2019 in Bologna over dit onderwerp zijn gehouden. Collega's uit uiteenlopende disciplines deden daaraan mee: historici, taalsociologen, geografen, antropologen en letterkundigen.1 Dit project werd georganiseerd door de vakgroep Nederlands, in samenwerking met freelance antropologe Sonia Salsi. Daarnaast wilden we ook kunstenaars in ons midden hebben die zich verbonden voelen met het mijnverleden en dat verleden in hun werk bemiddelen: o.a. dichter Wiel Kusters [Kusters, 2019], regisseur Remo Perotti, (scenario)schrijver Gustaaf Peek en rapper Don Luca. Waarom

1 Over het belang van multi- en interdisciplinariteit in dit project, zie [Prandoni, 2018].

zou een afdeling Nederlands zoiets helpen organiseren, is mij af en toe gevraagd, iets wat in eerste instantie geen core business lijkt te zijn voor ons vak, taal- noch letterkundig. Maar ons vak is en blijft in beweging en ik wil in deze bijdrage een aantal aspecten van dit project aanstippen om te laten zien welke kansen het kan bienen voor de beoefening van de transnationale neerlandistiek.

EEN VERZWEGEN GESCHIEDENIS

Het begon met een toevallige ontmoeting met Sonia Salsi die mij haar eindwerkstuk in de antropologie cadeau kwam brengen. Al een aantal jaren 'terug' (als het ware) naar het land van herkomst van haar ouders, had Sonia haar eigen titanenstrijd gewonnen: ze was niet alleen naar het dromenland Italië geremigreerd, die zij als kind alleen van de vakantie kende, van de films, de liedjes, de TV en de familieverhalen. Ze was als één van de eersten binnen haar mijnwerkerskolonie, de cité Lindeman in Belgisch-Limburg, afgestudeerd. Allesbehalve vanzelfsprekend voor een meisje, inmiddels vrouw uit de mijnwerkerskolonie (de meesten onder haar generatiegenoten hebben het voortgezet onderwijs in Genk verlaten), van wie zowel het (geschreven) standaard Nederlands als het Italiaans gebrekkig was. Met velen was het ook slecht afgelopen in een achterstandsmilieu dat na het einde van het steenkooltijdperk was begonnen met de postindustriële aftakeling en zijn gevolgen: een sterke toename van schoolverlating, werkloosheid, criminaliteit, drugsgebruik en natuurlijk migratie, in het geval van Nederlands Limburg naar de Randstad. Het onderwerp van haar eindwerkstuk werd een antropolo-gische studie naar de Italiaanse migratie naar Belgisch-Limburg: haar eigen geschiedenis. Daarvoor interviewde ze een aantal mensen uit haar omgeving in Lindeman, o.a. haar vader en broer die zelf ook in de mijn van Zolder had willen werken tot zijn sluiting, de laatste in Limburg, in 1992 (in Nederlands Limburg ging de laatste mijn in 1974 dicht) [Salsi, 2013].

Sindsdien vraag ik Sonia elk jaar om de eerstejaarsstudenten Neder-lands in Bologna te komen ontmoeten. Haar lezing wordt ingelast binnen de inleding tot de Dutch Studies, een allereerste kennismaking met de hoofdcultuurprocessen die de Nederlanden hebben gemaakt tot wat ze nu zijn. Daarin spelen de historische migratiestromen en het huid-ige discours rondom immigratie en integratie natuurlijk ook een rol.

Dankzij Sonia kan ik de naoorlogse migratiegolven naar Belgie, en in mindere mate Nederland, introduceren, met de overeenkomsten tussen de Belgische en de Italiaanse staat in 1946 en tussen de Nederlandse en de Italiaanse staat in 1948, zeventig jaar geleden. In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog hadden de steenkoolgebieden behoefte aan werkkracht en het moreel en materieel verwoeste Italië aan een nieuw imago in Europa. Duizenden mensen — mannen eerst, jaren later herenigd met hun vrouwen en kinderen — trokken dan uit arme, agrarische ge-bieden uit Zuid- en Noordoost Italie naar het Noorden. Een voorloper op de mensenmassa van gastarbeiders uit mediterrane landen van een paar decennia later. Veel huidige studenten die in een groeiend Euroe-sceptisch tijdperk leven, hebben moeite om zich dat arme Europa voor te stellen waarin de grondstenen werden gelegd voor het project van de Europese eenwording, een proces waarvoor migranten door regeringen van hogerhand werden ingezet.

Studenten reageren doorgaans verbaasd. Veel weten ze niet over dit hoofdstuk van de Italiaanse, Nederlandse, Belgische, Duitse — kortom Europese geschiedenis. In de Italiaanse public memory is migratie haast afwezig: ontkend, verzwegen. Of die wordt hooguit in het poli-tieke discours genoemd in het huidige verhitte debat over migratie uit Afrika. Feitelijk ontbreekt er in de bevolking elk historisch besef, elke historische kennis van de oorzaken en gevolgen van die migratie-stromen. De ramp in Marcinelle van 8 augustus 1956, waarbij ruim honderd Italiaanse mijnwerkers om het leven kwamen — één van de vele mijnrampen — is zo'n beetje het enige wat tot de doorsnee Itali-aan komt, omhuld met de nodige retorica [Rinauro, 2017]. Uitzonder-lijk was de vertoning in 2013 op het Italiaanse staatskanaal RAI van de speelfilm Marina over zanger en mijnwerkerszoon Rocco Granata: de film van regisseur Stijn Coninx, uit een samenwerking ontstaan tussen Italië en België, is nogal zoetsappig. Interessant vond ik echter de keuze om de hoofdrol door een jonge Belgische acteur van Italiaanse afkomst te laten spelen, Matteo Simoni, die zich zowel in het Itali-aans als in het Vlaams kan uitdrukken: hij werd ondertiteld, niet na-gesynchroniseerd, wat vrij uniek is voor Italiaanse zenders. Het grote publiek dat naar Rai1 kijkt werd niet alleen geconfronteerd met een film over migratie maar ook met meertaligheid in een migratiecontext en alles wat daarmee samenhangt: integratiemoeilijkheden, racisme, misverstanden en interculturele confrontaties.

Studenten zijn niet alleen bewogen door Sonia's getuigeverhaal, maar voelen zieh tot mijn verbazing daar ook vaak bij betrokken. Bologna ligt op een knooppunt Zuid-Noord, Oost-West in Italie en de gerenommeerde universiteit wordt door Studenten uit heel Italie verkozen. Verscheidenen onder hen komen uit agrarisehe gebieden waarvan men vroeger massaal wegtrok. Soms zijn dat mijngebieden: zwavelmijnen op Sicilie en tussen Romagna en de Marken, gespeeialiseerde mijnwerkers waar natuurlijk vraag voor was in het Belgisehe en Nederlandse mijngebied. Studenten kennen die verhalen van grootooms, opa's, buren, dorpsgenoten (wat in de studies over cultural memory, van Jan en Aleida Assmann, communicative memory heet) [Erll, 2011, s. 28-29] of van de nakomelingen die nog steeds een zomerhuis in het dorp van hun ouders bezitten en daar hun vakantie doorbrengen: buiten de officiele geschiedenis om, zeker niet via de kanalen van het formele onderwijs waar de boeken geschiedenis en Italiaans als het graf zwijgen over migratie en migranten.

Maar er zijn meer redenen om de aantrekkingskracht van deze verhalen voor studenten te verklaren. In de laatste jaren is het aantal jonge Italianen die naar het buitenland trekken fors toegenomen, naar landen met een meer dynamische arbeidsmarkt waar ze zich professioneel kunnen ontplooien. De beweegredenen en bestemmingen zijn uiteen-lopend. Een bijkomstig gevolg is de groei van studentenaantallen bij de vakgroepen Nederlands en de navenant groeiende belangstelling voor het Nederlands in Italie, zoals onlangs bleek uit een verslag dat de Ne-derlandse Taalunie uitbracht in opdracht van de Nederlandse en Belgische regeringen [Horst van der et al., 2019].2 De jongeren die, al dan niet tijdelijk, in Belgie terechtkomen zien zich geconfronteerd met de Itali-aanse historische migratie en de Italiaanse herinneringsgemeenschap. Een studente politicologie die hier een eindwerkstuk aan wijdde, ver-telde me bijvoorbeeld dat zij tijdens een Erasmusperiode in Wallonie via de sociale media een jongen van Italiaanse afkomst had ontmoet, inmiddels haar vriend. Die ontmoeting opende voor haar een nieuwe wereld: een sterke maar voor haar grotendeels raadselachtige Italiaanse identi-teit die onder migranten, ook van tweede en derde generatie, gekoesterd wordt. In het huidige Belgie leven verschillende migrantengeneraties, gelaagde gemeenschappen die zich in varierende mate nog steeds verbonden voelen met hun land van herkomst. Onze eerste conferentie in

2 Italie werd naar aanleiding van dit rapport 'prioriteitsland' uitgeroepen.

Bologna, zoals gezegd met een nadrukkelijk interdisciplinaire Stempel, werd ook door historica Anna Caprarelli bijgewoond. Ze liet ons zien hoe Belgen van Italiaanse afkomst (met een sterke verenigingscultuur) zichzelf representeren via de sociale media en hoe de nieuwe migranten met die zelfrepresentaties omgaan [Caprarelli, 2017]. Vaak grijpen ze op de sociale media terug en reproduceren ze hardnekkige representa-ties — zoals de kartonnen koffer — waarvan je zou zeggen dat ze allang niet meer van toepassing zijn; uit solidariteit? Om aansluiting te zoeken bij vroegere migranten en hun penibele representaties?

TAAL EN HERINNERING

Taal speelt daarin natuurlijk een essentiële rol. Het Italiaans — meestal een dialect — dat veel migranten van de eerste generatie do-orgaven aan hun kinderen en kleinkinderen werd en wordt nog steeds gekoesterd door bijna iedereen als een onontbeerlijk cultuurkapitaal dat doorgegeven moet worden aan kinderen en kleinkinderen. Taal is de eerste en voornaamste link met het land van herkomst en zijn cultuur, naast het eten. En net zoals het eten werd taal het eerste socialiserings-middel met de medemigranten uit andere streken van Italië, die elkaar aanvankelijk slechts met de grootste moeite konden verstaan, met me-demigranten uit andere culturen en natuurlijk met de autochtone Belgische gemeenschap. Mannen moesten met de collega-mijnwerkers kunnen communiceren: zowel bovengronds, in de vele verenigingsacti-viteiten die van hogerhand werden gestimuleerd om de sociale co-hesie onder mijnwerkers onderling te bevorderen, als onder de grond. Vrouwen hadden mindere kansen om zich buitenshuis te bewegen maar dat deden ze toch veel meer en daadkrachtiger dan in de patriarchale samenlevingen waar ze vandaan kwamen. Ze zetten allerlei socialise-ringsstrategieën in om banden te creeëren met gezinnen van andere ge-meenschappen: het delen van regionale gerechten en specialiteiten op feestdagen, vergezeld van muziek, dans, drank, maar ook het delen van tradities, geloof en recepten. Ze hechtten groot belang aan het doorge-ven van taal aan hun kinderen, voor wie taaldocenten uit Italië werden gehaald. Uit Italië kwamen ook priesters [Salsi, 2013].

Niemand beheerste het standaard Italiaans. De bonte variëteit van dialecten en variëteiten werd elke dag verrijkt met het taalcontact met het Frans in Wallonië, het voor Italianen veel ontoegankelijker Neder-

lands, in al zijn Vlaamse Varianten en de talen van de andere bewoners van de mijnwerkerskolonie: Pools, Spaans, Hongaars, Grieks, Turks, Arabisch... Kinderen groeiden op in dit vloeibare taalcontinuüm: Nederlands op school, Italiaans thuis, op de Italiaanse school, met familie uit Italië en in de kerk, voor de rest een speciaal sociolect van de cités, de zogenaamde citétaal, voorbij alle etnische en religieuze grenzen. Vanda-ar de belangstelling tijdens de jaren Tachtig en Negentig, ook in het po-litieke discours, voor wat als een geslaagd experiment werd beschouwd, zowel in België als in Nederland, van een multiculturele samenleving [Tasca, 2016, s. 99-146].

Onze derde conferentie werd in april 2019 daarom gewijd aan meer-taligheid in de transnationale context van het voormalige mijnwerkersge-bied: een goudmijn voor sociologen en taalkundigen en natuurlijk voor taalsociologen, zoals Stefania Marzo die in Leuven doceert. Ze konden zich storten op de sporen van heritage Italian, op code-switching in de verschillende communicatiecontexten, op de rijkgeschakeerde verhou-ding taal/identiteit in de verschillende generaties en sociale groeperingen [Horner, Weber, 2017]. Voor wat de citétaal betreft, wordt die niet alleen als dagelijkse omgangstaal door citébewoners gebezigd, maar inmiddels ook in de reclame en de sociale media in heel Limburg [Koeman, Marzo, 2017]. De citétaal is het symbool geworden van een achterstandsstreek en zijn bevolking die niet meer bang is om zich naar buiten toe te profileren: bijvoorbeeld als ondernemers, vooral in de horeca, die hun Italian roots positief hebben verrijkt met die van andere culturen en omgesmeed tot iets nieuws, geen brandteken meer van sociale uitsluiting.

Er zijn ook kunsteraars die deze taal — een urban vernacular volgens Stefania Marzo [Marzo, 2019] — als kunstmiddel inzetten, zoals rapper Don Luca (Gianluca Nobile), afkomstig uit een mijnkolonie en verte-genwoordiger van een bewuste subcultuur op de hip-hopscène: sociale outcasts die uit hun moeilijke omgeving inspiratie putten voor protest maar ook saamhorigheid en nieuwe creatieve initiatieven. Don Luca werd in Bologna geïnterviewd, met de vertoning van enkele clips van zijn num-mers, en gaf een druk bezocht concert in het cités. Eenmaal terug in Genk werd de rapper geïnterviewd door VRT NWS over deze bijzonder erva-ring:

'Het was heel vreemd om te merken dat studenten van de universiteit van Bologna zo goed Nederlands spreken. En dat ze bovendien mijn muziek zo goed kennen en ook hebben bestudeerd. 's Avonds moest ik optreden in een

koffiebar. Toen ik daar Wa make en Zwart goud zong, begonnen die Italiaanse Studenten spontaan mee te zingen. Ze spreken echt heel vlot Nederlands. Ik wist op den duur niet meer of het Italianen of Limburgers waren. Heel vreemd! Nie normaal!' [Lieten, 2019]

De clip van het nummer Wa make is een buitengewoon stimulerende identiteitsperformance. De regisseur is Stijn Coninx, die van de speel-film Marina. De setting van de meeste scènes is die van een oud mijn-complex dat verbouwd is tot een levendig cultuurcentrum: de C-mine. Dat kunstenaars uit alle windstreken zich door de verbeeldinge van het steenkooltijdperk konden laten inspireren bleek tijdens de negende editie van Manifesta, de nomade kunstbiënnale die in 2012 in Waterschei (Genk) belandde met als titel: The Deep op the Modern.

Don Luca gaat heel creatief om met taal, dat is wel duidelijk. Hij bezigt de citétaal als een virtuoos en beweegt zich in ruimtes die voor hem een bron van inspiratie zijn. In de clip van Wa make schudt hij de handen van een paar oudere mannen. Als kijkers zijn we geneigd te denken dat dat oud-mijnwerkers zijn of in ieder geval mannen uit de oudere generatie voor wie Gianluca respect wil tonen en van wie hij veel geleerd heeft. Hij wil met andere woorden de transgenerationele overdracht van kennis en identiteit naar voren halen. Hij voelt de ur-gentie om aan te knopen bij de oudere, inmiddels wegkwijnende eerste generatie van pioniers-mijnwerkers en hun heldenverhalen van migra-tie, mijnen, overleving en integratie — in de gunstigste gevallen. Die memory transmission is echter vaak hoog problematisch. Bij hevig ge-traumatiseerde en teleurgestelde, doorgans zieke, oud-koempels blijkt het delven in het geheugen nog moeilijker dan het graven van vroeger in de steenkoolmijnen.

(POST)MEMORY MEDIA EN KUNST

Dit is een van de belangrijkste aspecten waarbij wij in Bologna stilge-staan hebben: de manier waarop mensen die gegroeid zijn na het einde van het steenkooltijdperk toegang proberen te krijgen tot dat verleden en daarvoor traditionele en nieuwe memory media inzetten. Zij hebben het mijnverleden en/of migratie niet direct meegemaakt maar alleen indirect, als postmemory [Hirsch, 2008], gedragen door media als foto's, video's en social networks [Erll, 2011]. Het is de wereld van hun ouders en grootouders. De jonge regisseur Remo Perotti uit de cité Lindeman

(dezelfde als Sonia) begon na de dood van zijn moeder een zoektocht naar de wereld van haar overgebleven leeftijdsgenoten onder Belgen van Italiaanse afcomst. Hij nam hun verhalen op, hun liedjes, hun jammer-klachten. Dat resulteerde in de docufilm Mamma Irma (2014) die met de beelden van haar begravenis opent, door haar zoon verfilmd. Tijdens onze tweede conferentie presenteerde Roberta Sorgato uit Padua haar boek Un cuore nel pozzo (Hart in de put, 2010). Dochter van een Itali-aanse migrant die in de steenkoolmijnen in Wallonië was verongelukt, probeerde ze daarin de wereld van de Italiaanse migranten en mijnkool-werkers, van hun vrouwen en gezinnen, te reconstrueren. Ze verbeeldde zich ook wat de laatste levensmomenten van haar vader, opgesloten in een ondergrondse lift, konden zijn geweest.

Waaruit al die behoefte om het mijnverleden weer op te halen? In de Borinage (in Wallonië) en in (Belgisch en Nederlands) Limburg zijn talloze sporen nog te vinden van dat verleden: materiële en immateriële, in de landschappen, in de architectuur, in de samenleving, in de cultuur en in de mentaliteit. Toch liep dat erfgoed ernstig risico voorgoed te verdwijnen: toen de laatste kolen naar boven werden gehaald wilde men alles uitwissen van dat verleden dat toch een grote impact had gehad op gehele samenlevingen. Bovengrondse gebouwen werden gesloopt, steenbergen verdwenen uit het landschap, schachtopeningen werden afgedicht [Knotter, 2014]. De decennia die volgden op de mijnsluiting waren bovendien een periode van grote economische crisis voor deze gebieden die snel aan het de-industrialiseren raakten. Zuidoost Limburg werd omgebouwd naar 'Parkstad Limburg', in het teken van va-kantie en amusement: van zwart naar groen [Kusters, 2012, s. 196]. Men wilde ervan af zijn, en daar zo min mogelijk aan terugdenken met een memoriale houding die het midden hield tussen cultural amnesia en cultural aphasia [Bijl, 2012]: men vergat en verdrong veel en was bo-vendien niet in staat om dat verleden discursief op te halen. Dit is een typisch verschijnsel van getraumatiseerde samenlevingen en van wat semiotica Patrizia Violi 'getraumatiseerde landschappen' noemt, ondanks idyllisch groene restyling [Violi, 2014, p. 56-58]. Journaliste Marcia Luyten herinnert zich in haar bekroonde boek Het geluk van Limburg dat er in haar schoolgeschiedenisboeken volkomen werd voorbijgegaan aan de mijnsluiting en zijn dramatische gevolgen. Ze werden doodge-zwegen, verborgen gehouden voor de nieuwe generaties [Luyten, 2015]. 'Nederland heeft mijnbouw gekend, al klinkt dat bijna als een verzin-

sel', schreven in 1999 Wiel Kusters en Jos Perry [Kusters, Perry, 1999]. Nederland wilde niet meer herinnerd worden aan dat arme, vuile kolen en veel liever met nieuwe energiebronnen worden geassociëerd. De heroic narrative die voor mijnwerkers in de vijftiger jaren was gesmeed en die zij zelf waren gaan omarmen — 'jullie voorzien heel Nederland van energie, jullie hebben ons een tweede hongerwinter bespaard' enz. — werd binnen de korste keren geliquideerd. Zuidoost-Limburg werd in de zeventiger jaren door de Nederlandse regering feitelijk failliet ver-klaard en grotendeels aan zichzelf overgeleverd terwijl het grote geld (ook Europees geld) aan Maastricht werd besteed, een stad met een totaal andere geschiedenis.

In de laatste jaren is echter in heel Europa een hernieuwde belangstelling te constateren voor die periode: 2015 was mijnjaar in Nederland; Essen (Ruhrgebied) en Mons (met als hoogtepunt een prachtige tentoonstelling over Van Gogh in de Borinage) waren in respectievelijk 2009 en 2015 culturele hoofdstad van Europa. In al deze gebieden valt een urgentie te constateren het erfgoed van de mijnbouw te herontdek-ken, te bewaren en in te zetten als fundament van individuele en collec-tieve speurtochten [Assche van, 2015]. Herinneringsprocessen worden opnieuw op gang gezet bij mensen die hevig getraumatiseerd, ziek en teleurgesteld zijn door de gebrekkige compensatiemaatregelen na de mijnsluiting en daar decennialang het zwijgen toe deden. Nu begint die uitstervende laatste generatie van mijnwerkers daarover te praten: denk aan de 'koempels' die in de mijnmusea in Heerlen of Blegny toeristen en schoolkinderen vertellen over dat verleden en hen dat laten 'beleven' [Salsi, 2019]. Even interessant zijn de postmemory processen van jongere mensen die bezig zijn met een identiteitszoektocht in een groeiend geglobaliseerde samenleving waarin ze zich vaak gedesoriënteerd voe-len, mede door het schuldige stilzwijgen van de officiële geschiedschrij-ving. Mijnmusea en kunstinstallaties maar ook allerlei communities in de sociale media getuigen van deze hernieuwde belangstelling.

Op onze tweede mijnconferentie in Bologna werden kunstenaars uitgenodigd uit Italië, Wallonië, Belgisch én Nederlands Limburg: filmmakers, dichters, essayisten, fotografen. Mensen van verschillende leef-tijden en culturele achtergronden die met verschillende media bezig zijn. Wat daarbij opviel was dat de meesten van hen met autofictionele en niet-fictionele (of semifictionele) genres experimenteren. Geen fictie tout court, maar een verhaal opgebouwd op basis van documenten en

getuigenissen, vaak bemiddeld door het ik. In Nederlands Limburg zijn de laatste jaren zowel historische romans rondom de mijnen gepubli-ceerd (en heruitgegeven) als gedegen historische essays, maar de voor-keur gaat uit naar hybride kunstwerken waarbij de kunstenaar op zoek gaat naar dat verleden: denk aan Marcia Luytens Het geluk van Limburg (2015), Wiel Kusters' In en onder het dorp (2012), Joep Dohmens De geur van kolen (2013), Wiel Hoekstra's Mijn verleden (2013). Gustaaf Peek, met geen enkele biografische band met het mijngebied, heeft een fictioneel scenario opgesteld voor de speelfilm Gluckauf van regisseur Remy van Heugten, maar de meeste filmproducten zijn tegenwoordig docufilms. Zo werkt kunst vaak genoeg tegenwoordig, in ons laatpost-moderne tijdperk, met een door kunstenaars en publiek gedeelde dorst naar ervaring, authenticiteit, waargebeurde verhalen waar de ik-persoon en zijn getuigen en documenten garant voor zouden staan. Een naïeve maar veelzeggende opvatting: alsof het mogelijk zou zijn onbemiddeld toegang te krijgen tot dat verleden, of via de bemiddeling van een be-trouwbare ik-persoon en zijn informanten. De inflatie van de woord-speling mijn in de uitdrukking het mijngebied speelt in die zin boek-delen: mijngebied, door het ik geannexeerd en als het ware opgeëist. Daarbij worden de steeds vloeibare grenzen tussen feit en fictie, tussen officiële geschiedschrijving en persoonlijke herinneringen, tussen fei-telijke reconstructie en de kracht van empathie en verbeeldingskracht productief verkend.

KANSEN VOOR DE NEERLANDISTIEK

Voor de neerlandistiek, voorbij de vroeger waterdichte grenzen tussen intra- en extramuraal, biedt een focus op het mijnverleden in al zijn facetten en perspectieven tal van uitdagingen en mogelijkheden tot studie en samenwerkingsverbanden. Er gaat een transnationale en transdisciplinaire wereld voor studenten en onderzoekers open: een diffuse en breed vertakte cultural text die uit teksten en beelden bestaat die bij de mensen op verschillende wijzen resoneren. Bovendien wordt de conceptualisering van Nederland en Vlaanderen als statische concep-ten en studieobjecten binnen een curriculum neerlandistiek daardoor geproblematiseerd. De nogal perifere ligging van Limburg — vanuit Brussel, Antwerpen of de Randstad bekeken — wordt op zijn kop gezet en productief gedestabiliseerd, zowel synchroon als diachroon. 'Steen-

koolgangen storen zich niet aan staatkundige grenzen', schreef eens Wiel Kusters. Dat van het mijnverleden is een uniek Europees verhaal dat teruggaat naar de eerste industriële revolutie en culmineert met de grote migratiestromen van de twintisgste eeuw naar België, Nederland en naar de omringende regionale gebieden, in Duitsland bijvoorbeeld: de huidige Euro-regio Maas-Rijn. Migranten kwamen vanuit Italië, Polen, voormalig Joegoslavië — zoals de vader van Serbest — Griekenland, Spanië (waar mijnen nog steeds open zijn), later Marokko en Turkije. Ons tijdperk is door Castles, De Haas and Miller omschreven als the Age of Migration met een acute, soms pijnlijke gewaarwording van het centraal belang van displacement door ieder van ons [Castles, De Haas, Miller, 2014]. Het Belgische en Nederlandse mijngebied met zijn mul-ticulturele bevolking ontsluiert een geschiedenis, en een heden, dat ademt door allerlei migratoire stromen. Daarin worden nationale en postnationale identiteiten in discussie gesteld evenals de voor velen nog werkende automatische koppeling tussen natiestaat en taal, de illusie van een monolinguale gemeenschap. Ook de tegenwoordig erg omstre-den discursieve constructie van Europa krijgt een nieuwe dimensie. In deze streken treffen we dan ook een concrete manifestatie van Europa aan — geen ongeloofwaardige retorica van technocraten — waarin Oost en West en Noord en Zuid elkaar ontmoeten en met elkaar als het ware samensmelten. Het resultaat kan niet anders dan stimulerend zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan de Belgische rockster en dichter Mauro Pawlow-ski, een begrip in Vlaanderen: met een Italiaanse moeder en een Poolse vader, opgegroeid in een mijnkolonie. In het cityboek Nazdrowie, brave Belg! (2012) van Vlaams-Nederlands Huis deBuren vertelt hij over twee bezoeken aan Polen (Lublin), voor en na het einde van het communisme. Zulke kunstwerken zeggen veel over het Europa van vroeger en het Europa-in-wording van nu zoals het beleefd en vormgegeven wordt door een Europeaan met zijn roots in het mijngebied. Pawlowksi, met zijn persoonlijke bagage en zijn verbeelding, fungeert daarbij als scha-kel, als scharnier [Salsi, 2018].

In de studie naar het voormalige mijngebied liggen kansen voor het oprapen voor de neerlandistiek in ruime zin. De literatuur — in het Ne-derlands, Frans, Italiaans, Pools enz. — bloeit er. Mauro Pawlowski en Kenan Serbest zijn daar uitstekende voorbeelden van. Deze literatuur uit een meertalige streek is gekenmerkt door heterolingualism [Grut-man, 2006] en een acuut taalbewustzijn. De taalsociologie en vertaal-

wetenschap smullen ervan, want deze werken worden heen en weer vertaald, soms door de auteurs zelf die zich tussen de moedertaal, of de moederaal van hun ouders en de nieuwverworven taal bewegen en andersom. Het boek van Pawlowsksi kan zowel in het Nederlands (door de auteur ingesproken) als in het Engels, Frans en Pools worden gelezen én beluisterd. Onze conferenties in Bologna werden bijgewoond door de collega's en studenten Franse taal en letterkunde én door de collega's italianisten, nog steeds een minderheid, die zich met migrantenlitera-tuur en issues als nomadisme bezighouden. Voor het eerst kreeg ik het verzoek om een thesis te begeleiden van een student die niet in de gees-teswetenschappen maar in de politicologie zou afstuderen. Interscipli-naire crossovers worden daardoor gestimuleerd.

Hybriditeit kenmerkt deze cultuurprocessen en -producten overi-gens op alle niveau's, niet alleen het talige. Zowel traditionele literaire genres met meesters van het poëtisch woord als Wiel Kusters als andere sterk gehybriseerde genres zoals de literaire non-fictie kunnen worden bestudeerd en naast elkaar worden gelegd. De mijn is niet alleen een geografische en historische werkelijkheid maar ook, abstracter, een rijke bron van conceptual metaphors: boven-onder, oppervlakte en diepte, wortels, licht en donker [Heide van der, 2019]. Daarmee worden door veel kunstenaars, wel of niet biografisch verbonden met een mijngebied, allerlei issues van culturele identiteit aangekaart: verdwijnt identiteit in de donkere diepten? Word je door die ervaring — vaak geladen met mytische verwijzingen naar ondergrondse reizen — sterker geworteld of word je daardoor vernield? Hoe kom je als koempel-subject weer naar boven? Klopt de sterk gewortelde associatie tussen diepte-graven en diepgang en tussen oppervlak en oppvervlakkigheid of niet?

Bovendien, gezien cultural memory studies steeds vanuit het nu ver-trekken, is het onvermijdelijk dat cultuurproducten — boeken, foto's, films, kunstinstallaties — een sterk multi- en intermediaal component vertonen. Memory wordt gedragen en geproduceerd door rijkgescha-keerde verhalen die transmediaal reizen. Daarbij speelt performance een centrale rol en krijgen identiteitsperformances, die tevens memory performances zijn, een speciale beladenheid: denk aan de Genkenaar Don Luca met zijn provocerende tekst in de citétaal. De cultural memory studies met het voormalige mijngebied als zwaartepunt zijn een bij uitstek inter- en transmediaal gebied dat door iedereen kan worden betreden, of je nou met literatuur, taal of vertaling bezig bent, met

primaire aandacht voor de mediale en performatieve dimensie van

cultuur.

REFERENCES

Assche D. van. Zorro in de Borinage. Mons als culturele hoofdstad 2015. Ons Erfgoed. 2015. Vol. LVIII. S. 186-189.

Behschnitt W., Minnaard L., De Mul S. (eds). Literature, Language and Multiculturalism in Scandinavia and the Low Countries. Amsterdam; New York; Rodopi, 2013.

Bijl P. Cultural Memory and Forgetting in The Netherlands and Indonesia. Journal of Genocide Research. 2012. Vol. XIV. P. 441-461.

Caprarelli A. Identita sospesa tra emigrazione ed e-migrazione. Prospettive tecnologiche nella costruzione identitaria dell'emigrazione italiana in Belgio. Prandoni M., Salsi S. (eds), Minatori di memorie. Memoria culturale e culture della memoria delle miniere e della migrazione italiana in Limburgo (belga e olandese) e Vallonia. Bologna: Patron, 2017. P. 57-68.

Castles S., De Haas H., Miller M. J. The Age of Migration. International Population Movements in the Modern World. Basingstoke: Macmillan, 2014.

Erll A. Memory in Culture. Basingstoke: Palgrave Macmillan, 2011.

Grutman R. Refraction and Recognition: Literary Multilingualism in Translation. Target. 2007. XVIII. S. 17-47.

Heide H. van der. Il museo della miniera di Wiel Kusters. Prandoni M., Salsi S. (eds), Minatori di memorie 2: narrazioni & performance. Bologna: Patron, 2019. P. 23-29.

Hirsch M. The Generation of Postmemory. Poetics Today. 2008. Vol. XXIX. P. 103-128.

Horner K., Weber J.-J. (eds). Multilingualism. A Social Approach. New York: Routledge, 2017.

Horst I. van der, Albanese A., Waterman K., Terrenato F. Het Nederlands internationaal. De rol van het Nederlands en de neerlandistiek in Italie. Den Haag: Nederlandse Taalunie, 2019.

Knotter A. (ed). Limburg kolenland. Studies over de geschiedenis van de Limburgse kolenmijnbouw. Zwolle: Uitgeverij WBooks, 2014.

Koeman J., Marzo S. Exploiting the social meanings of urban vernaculars. Differentiating effects of Citelanguage in advertising. Intercultural Pragmatics. 2017. Vol. XIV. P. 361-390.

Kusters W., Perry J. Versteende wouden. Mijnen en mijnwerkers in woord en beeld. Amsterdam: Querido, 1999.

Kusters W. In en onder het dorp. Mijnwerkersleven in Limburg. Nijmegen: Vantilt, 2012.

Kusters W. Carbone notata. Transl. by F. Paris, M. Prandoni, introd. by H. van der Heide. Rimini^ Raffaelli, 2019.

Lieten H. Rapper Don Luca naar universiteit Bologna voor lezing over 'cité-taal'.

VRTNWS. 2019. 15 april. Luyten M. Hetgeluk van Limburg. Amsterdam: De Bezige Bij, 2015. Marzo S. From flamano to urban vernacular. Linguistic and meta-linguistic heritage of first generation miners in Flemish Limburg. International Journal of the Sociology of Language. 2019. Vol. CCLVIII. P. 99-199. Prandoni M. De glans van Vondels Lucifer eh het cultureel geheugen van de mi-jnen. World Literature, interdisciplinariteit, cultural memory. Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. 2018. Vol. CXXXIV. P. 112-122. Prandoni M. Sette birre Efes Pilsen. Prandoni M., Salsi S. (eds), Minatori di memo-

rie 2: narrazioni & performance. Bologna: Pàtron, 2019. P. 81-88. Rinauro M. La memoria pubblica dell'incidente di Marcinelle in Italia. Un pretes-to per parlare d'altro. Prandoni M., Salsi S. (eds), Minatori di memorie. Memoria culturale e culture della memoria delle miniere e della migrazione italiana in Limburgo (belga e olandese) e Vallonia. Bologna: Pàtron, 2017. P. 27-38. Salsi S. Storia dell'immigrazione italiana in Belgio. Il caso del Limburgo, Bologna, Pendragon, 2013.

Salsi S. Dalle miniere al palcoscenico con Mauro Pawlowski. Polacchi migranti dal carbone all'arte. Boschiero M., Pelloni G. (eds), Lest nell'ovest. Bologna: I libri di Emil, 2018. P. 79-94. Salsi S. I musei delle miniere del Limburgo belga e della Vallonia: un passato presente. Prandoni M., Salsi S.(eds), Minatori di memorie 2: narrazioni & performance. Bologna: Pàtron, 2019. P. 23-29. Serbest K. Zeven Efes Pilsen. Albdiouni N., Amadou J., Boukhriss J. (eds), Kif Kif. Nieuwe stemmen uit Vlaanderen. Amsterdam; Antwerpen: Meulenhoff; Manteau, 2006. P. 153-163. Tasca D. 1001 Italianen. Vijf eeuwen immigratie in de Nederlanden. Athenaeum: Amsterdam, 2016.

Violi P. Paesaggi della memoria. Il trauma, lo spazio, la storia. Milano: Bompiani, 2014.

Marco Prandoni

University of Bologna

THE FUTURE OF COAL MINING HISTORY.

MIGRATION, CULTURAL MEMORY AND THE TRANSNATIONAL DUTCH STUDIES

For citation: Prandoni M. The future of coal mining history. Migration, cultural memory and the transnational Dutch studies. Scandinavian Philology, 2019, vol. 17, issue 2, pp. 365-380. https://doi.org/10.21638/11701/spbu21.2019.212

In this contribution I present the transdisciplinary project Minatori di memorie (Minors of Memory), based at the University of Bologna, organized by the Dutch Department, in collaboration with anthropologist Sonia Salsi, a child of emigrants to Lin-deman in Belgian Limburg herself. This platform has been devoted since 2016 to the

study of the (post-)memory of coal mining and of (Italian) migration in the transnational coal district in Belgium and The Netherlands. Multilingualism, translation studies, world literature and cultural memory studies are the main angles by which the material and immaterial traces of this important chapter of European history can be analyzed and actualized in a relevant way. Different artists and artistic forms are shortly discussed: a short story by Kenan Serbest, Don Luca' rap music, Roberta Sorgato' literary non-fiction, a citybook by Mauro Pawlowski, a movie by Stijn Coninx and a documentary movie by Remo Perrotti. What these artists, with different backgrounds, have in common is that they have not experienced the world of coal mining and/or migration directly, but mainly as post-memory, through the mediation of books, photographs, movies and the social media. Their work offers scholars and students from the field of the Dutch Studies the opportunity to move beyond the traditional domain of the discipline and to participate in stimulating interdisciplinary networks. As a matter of fact, multi- and interdisciplinary crossovers appear vital in order to make small study programmes like Dutch Studies attractive and sustainable, and to open new research paths.

Keywords: migration, coal mines, cultural memory studies, transnational Dutch studies, multilingualism, post-memory.

Marco Prandoni

Lecturer in the Dutch Studies,

University of Bologna,

via Cartoleria 5, 40124 Bologna, Italy

E-mail: marco.prandoni@unibo.it

Received: August 28, 2019 Accepted: October 7, 2019

i Надоели баннеры? Вы всегда можете отключить рекламу.